Joyce
Wouters
Schrijfster
Gedichten 1963 - 1980
1963 (16 jaar)
Eerst-
Eerst was ik daar ook.
Als ei gelegd; omhuld door een schil.
binnenin klopt stil
het leven.
Ik-
Ik werd een rups.
Mijn vretende kaken aten haastig
alles
wat is gegeven.
Vlug-
Te vlug vervorm ik tot een pop.
Gedwongen om in keurslijf te leven.
Van ja-  en nee-
Zoals het wel en niet moet.
Nu-
Nu ben ik een vlinder
vlieg
boven alle regels uit
leef mijn eigen leven.
1964
Fuifje.
Verveeld nam ik met een landerige blik mijn omgeving op. Een oude,
ijzeren loods, die tot “feesthol” was omgesjouwd. Via allerlei opgekalkte
slogans en baardmopjes probeerde de eigenaresse de aandacht van de vele
kijkgaatjes en het met roest doordrenkte metaal af te leiden. Veel kreten
zoals: “Liefde maakt blind” deden hun best, en de aanwezige kleef-massa
vertelde me, dat het klopte.
Mijn ogen dwaalden naar de uitbundige slingers en de olielamp “Lieverdje”
die eenzaam hing te bungelen. De soepterrine met bowl en het teiltje met
water waarin zeven Colaflessen gezamenlijk trachtten het hoofd koel te
houden.
Halverwege de loods hing een oud, pluche gordijn en daarachter bevond
zich rommel. Kortweg gezegd: rommel. Bestaande uit een vurrukkelukke
hoeveelheid afgedankte stoelen, dozen enzovoort. Het geheel vormde,
afgeschermd door het gordijn, een aantrekkelijk rustoord. Ik bedacht, dat
ik me er altijd nog in kon werpen voor een paar minuten rust. Het was een
troostgevende gedachte en het stelde me in staat om me verder aan alle
ellende te onderwerpen.
De gastvrouw amuseerde zich kennelijk uitstekend. Ze had vijf vurige
aanbidders uitgenodigd en rakelde met enkele gebaren zo nu en dan het
buurtje wat op. Ik had diep medelijden met ze, doch met de gedachte dat
het nu eenmaal in de puberteitsjaren moet voorkomen, zo’n onbereikbare
liefde, dronk ik gerustgesteld m’n Cola (Uiteraard ohne tic).
Via enkele dansen en wat conversatie-gewauwel sleepte ik me er
doorheen. Ik had voor mijn gevoel al twee volledige nachten doorgewaakt
toen ik tenslotte op mijn horloge keek.
Het was pas negen uur. Toen sprong ik toch maar.
Over het gordijn.
Er zit een zwarte vogel in mijn hart
Zijn klauwen rukken aan alle kanten
Met zijn snavel port hij
in mijn bange zelfbewustheid.
Versleten leugens op een goor tapijt.
Er zit een zwarte vogelveer in mijn hart.
Hij pikt verwoed en trekt alles in gruzelementen.
Uit het stof bouwt hij zijn nesten.
De zomer is een droom die stilstaat
Alles is rust, niemand praat
Iedereen houdt de adem in- heel lang.
Een oneindig moment is het doodstil.
Dan gaat er ergens een deur open
Hoor je mensen lachen en praten
En is het weer september.
1965
Voor Bob
Verloren liefde.
Waarom was het
dat ik walsen weende
de witte duif mijn voorhoofd verliet
er een roos uit mijn mond ontsproot?
Waarom was het
dat mijn walsen wachtten op spelende handen
de duif verlangde naar zoete woordjes
de roos tot ze zou worden geplukt?
Waarom was het
dat de walsen op perkament vergeelden
de duif ontvederd wegvloog
de roos verbladerde in de vijver?
Ik sta met verlangende vleugels
voor  mijn lenteraam
Buiten lokt wachtend
en ik beef
Ik durf niet te ademen
alleen te staan
Mijn meisjesdromen ingepakt.
1966
Voor Wim
.
Jij bent zo naakt als mijn navel
Zo arm in je burgerbestaan
van bus, kantoor en vaste lasten.
Ik was anders
en daarom het enige dat niet paste
in het schema van je levensloop.
Voor mij ben jij een huis met een bordje:
“Leeg. Te koop.”
Met onze woorden
bouwden we kastelen zonder ramen
huizen zonder deur.
Wij blijven buiten staan
de algeest kan ons niet bereiken
De zon versmelt en met lege handen
keren we terug naar ons eigen vroeger.
1967
Voor Ton
Je kende me nog
zei je
en ik wist niet waarom
en ik wist niet wanneer.
Maar weet je niet
een kind dromend
en wippend op een tuinhek.
Was het vroeger in die dagen
dat de lente zong?
1968
Er zit een droom
op het randje van mijn linkervoet
Vluchtig als een vlinder
trilt hij mee op mijn ademhaling
Onder mijn al te haastige hand
versmelt hij
en blijft al een rauwe druppel
in de handpalm liggen.
Om zes uur:
De morgenhand glijdt koel
langs een ingeslapen lichaam
De dag priemt heerszuchtig
in amper ontvouwen ogen
en in de grijnslach van de tijd
vervalt de nacht tot een vaag refrein
1969
In Japan wuift het gras op zachte heuvels
In het riet staan bloemen verloren wachtend
Tot de wind voor ze fluistert
Hoe mooi het is om buiten te zijn.
Vanachter de blauwe bergen komt de keizer nader
Geen veren sieren zijn gouden hoofd
Het was de wens van zijn vader
Verloren loopt hij naar het water
Wachtend tot het zonlicht dooft.
Kleine vogels zwevend achter stralen
Zoekend naar een schuilplaats
Hun kelen klankloos gesloten
Tot de deur die de stilte afsloot
Morgenochtend weer opengaat
Hun kleine bewegingen nestelen zich
Vertroostend in keizers moede oren.
Voor Johan
Dit is
het huiselijk leven
een straalkacheltje
poes en een schemerlamp
dag kaggel
dag poes
dag lamp
en een kopje  sjokolademelk
dag huiselijk leven
dag huis
dag
dag leven.
1970
Beslagen ruiten
vuil bedruppelt
meeuwen vliegen over beton
heftig klapperend
hun witte vleugels afstekend
tegen gore Hollandse rotlucht
Tis koud
morgen
ist al weer november.
1971
Meeuwen krijsen winterhard
overt koude strand
alles weg: kwallen, augurken en ijs
mijn moede oog
registreert een kapotte ligstoel
het canvas wappert met harde slagen
verder stilte
dag zomer
dag liefde
dag leven.
1972
Weerzien met Wim.
Ze ziet het grijze haar, de rimpels
telt af: alweer vijf jaar
drukt de glimlach tussen de wangen
en stapt vlug bij, zegt gedag.
Alsof eensklaps alle dingen stilstaan
met een bibbergevoel int lijf
maar rustige stemmen praten over vakanties
traag aarzelend verder lopen
-geen terrasje is er open-
opgelucht afscheid nemen bijt warenhuis.
1973
Kringloop
Wachtend bij een bushalte
staan moeders met
dochter op d’arm
te zwaaien naar
moeders in de bus
die ook eens buiten stonden
te zwaaien met hun
dochters op d’arm
naar hun moeders in de bus.
1974
Ouder worden
Middagen gevuld met lauwe thee
Zijdevogels wiegelen voorbij
met zacht ritselende geluiden
maar in de morgenspiegel
neemt de tijd wrede stappen
Achter mijn gebarsten huid
daar rouwt een vrouw
daar huilt een bruid.
Langs de lijnen van mijn mond
trekken zware druppels neer
vallen zwarte vlinders keer op keer
is geen leven meer gegrond.
In de plooien van mijn lach
uit heel het gebarsten gezang
verstikt een nieuwe dag.
1975
De nieuwe lente
valt als een steen
in mijn buik.
Lege eierschalen
en dode vogels
liggen over het land.
-De wind is altijd maar west-
en met blauwe vingers
grijp ik in het koude zand.
Ik kus
de achterkant van je gezicht
in de palmen van je handen
leg een patroon van hoeken
over je schouders
vouw de verlangende vleugels
langs je wangen
laat de luiken voor je ogen neer
en kruip zachtjes
door je lippen naar binnen.
Je gaf me dode bloemen
klemde je blik op oneindig vast
om niet de woorden te noemen
als was ik reeds een wrange last.
maar we speelden klaar-over
en ik beschermde je onder mijn lover
Je gaf me vanuit een koude cel
jouw stamelende gebroken woorden
wat je bedoelde weet ik nu wel
daarna heb ik mijn gevoel moeten vermoorden
Liefde is als het weerbericht
vandaag zon en morgen regen
en het hart dat zo werd voorgelicht
verdwaalt op onbekende wegen.
Maar jij was voor mij de zon
de aarde, sterren en de maan
jij kwam en zag en overwon
maar daarna ben je weggegaan
zo is het nu voor altijd mist
mijn hart, mijn leven dat ging heen
de liefde is voorgoed uitgewist
zo ben ik dan nu alleen.
Voor Roel.
Je woont als een zachte gedachte
in mijn hoofd
in mijn hart
Denken aan jou
haalt de scherpe randen
             van mijn tanden
legt een glimlach om mijn lippen
Ook al weet ik
dat je eens uit deze warmte zult stappen
om alleen verder te gaan.
Ik leg de zachte vormen van mijn gezicht
tegen jouw harde huid
adem door jou heen water en licht
een stilte daalt over ons heen
en legt zich terzijde naast ons neer
ik voel je huid week over het been
en adem
en kus je
en bemin je keer op keer
langzaam valt een zoete lucht
over onze wimpers en sluit onze ogen
en toch zijn wij hiervan weggevlucht
omdat we niet in onszelf wilden geloven.
Ik glijd als een zwaan om jouw fort
en wacht tot ik geboren word
tot de tijd die eindeloos verglijdt
eens door jou wordt stilgezet
en ik door jou wordt bevrijd
traag zet je dan je vensters  open
en ik wacht met de ogen geloken
tot jij, mijn heer, het teken geeft
waarop ik trillend heb gewacht
en mijn hart slaat snel, mijn adem beeft
en zo glijd ik door de eeuwen heen
en wacht op geluk dat nooit verscheen
op liefde die jij me niet bracht
omdat ook jij al eeuwen bent versteend
en ik weet dat ik vergeefs heb gewacht.
Voor Remmert.
Op een glaslichte zomermorgen
opende ik de verandadeuren
daar stond jij
de zon in je rug en de stralen opzij
verblindde me
ik lachte en legde mijn tanden op het gras
zodat je wist
dat ik niet boosaardig was
en wachtte.
Je kwam en gleed in een zachte boog
langs tanden, gras en deuren
behoedzaam langs mijn huid omhoog
en  nam me.
1976
Als hanen
kempen wij
agressief het strijdperk in
en vechten
en bloeden
en krijsen wanhopig in het rond
en rusten
-gewond-
Als hanen
strijden wij
en vallen het tijdperk in
maar val ik dan
geschonden opzij
dan is het toch jij
met wie ik ben verbonden.
Minnaars
vliegen als blaadjes van de bomen
in warme herfstkleuren
mijn raam binnen
ik tel ze
en pak ze uit
en leg ze, op maat gesorteerd
in mijn bed
dan pak ik mijn hoed
paraplu en tas
sluit de deur zachtjes
en ga naar het vrouwenhuis.
1977
Houden van:
een warme mantel
die me koesterend
omsluit.
Liefde is
warme jassen
Het leven is
één groot
kledingmagazijn.
Ik raak niet uitgepast
nooit zonder warme jas.
1979
Over mijzelf.
Teugels stevig in haar handen
snelt amazone op haar paard
over alle wereldstranden
in niet te stuiten vaart
ijzeren lach om haar tanden
In haar geweldige kracht
zoals ze langs de golven stuift
de hele wereld in haar macht
en haar paard briesend snuift
is het dat ze uitdagend lacht.
1980
Voor A.
Zoals mazelen een volksziekte is
slaat ook verliefdheid toe
Ii middenstand en arbeidersklasse.
Marx riep nog: proletariers verenigt u!
maar hij wist niet dat liefde universeel is
zoals de zon inkleuren totdat hij geel is.
Int café
kijk ik je aan
zie lege glazen staan
jij zegt
zullen  we gaan.
Ik kijk je aan
zie lege glazen staan.
Jij kijkt me aan
ziet lege glazen staan
zegt, zullen we gaan.
Lege glazen
zullen we gaan
Lege glazen
zullen we gaan…
“Úntergang und aufgang eines Torres”.
De hele lange zomer door
langs de muur van het toilet
loopt daar dezelfde dikke tor
Na twee maanden zag ik moeder piet
en ondervang daarmee hij of zij
of misschien wel wij, dat weet ik niet
In de herfst kom ik moeder piet niet meer tegen
blijft ze nu vast op honk
of is ze verzopen in de regen?
Maar torren raak je nooit echt kwijt
vanavond zag ik een kleine piet
het was dus tijdelijke afwezigheid.
Je versteende lijf
botten koud en stijf
witte huid onaangeraakt
geen gebaar gemaakt
Liefde voorbij gegaan
ogen die stilstaan
mond ongekust
Geen rust.
Op eindeloze wei
lig ik in een ligstoel
Maar dan kom jij voorbij
nog een ligstoel uitgeklapt
Het is mei, het is mei
Wij liggen in een ligstoel
stevig aan elkaar geplakt
op een eindeloze wei.
De Chinese bruid.
Zeven maal zeven dagen
borduren haar slanke vingers
het kleed dat zij zal dragen.
De zomer komt en gaat voorbij
de zon verschijnt in een herfstig licht
bladeren vallen zachtjes langszij
In de stof zwart als donkere macht
schemert in split opzij haar zachte dij
als de maansikkel in de nacht.
Stilzwijgend zal ze voor hem staan
zodat hij aarzelt en niet weet
dat verliezen en winnen samengaan.
Moeder.
MOEDER je zegt
Je hebt me gewensd
maar ik ben ontmensd
door jou verworpen, ontkend
in een hoek gegooid.
Moeder je sloeg me
vaak, altijd raak
zodat ik me heb verstopt
mijn gevoelens weggepropt
om jou te overleven.
MOEDER ik ben nu
al dertig jaar
onkwetsbaar, onaangeraakt
door de kou mismaakt
wil met warmte leven.
MOEDER ik kan niet
durf er niet uit
weet dat jij op me wacht
jij hebt nog steeds de macht
en je slaat harder dan ooit.
Moederliefde.
Als een dubbele slang
gespleten in het ei
denkt ze tweeledig
meerdelig
bewaakt ze mij.
Als haat liefde is
en de dood het leven
dan is er geen gemis
de slang beslist
wat ze mij zal geven.
Als zij mij aandacht geeft
in tederheid verpakt
valt als in gelatine
plots de guillotine
en ben ik toch gepakt!
Wachtend
Voor het stoplicht
Zucht
de wind
als lucht
haar door
Is ze
doorzuchtig
doorluchtig?
Zoals de wind
door de spaken
van haar fietswiel
Is ze
is ze nergens?